e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rentenier rentenier: rīntjeneer (Nederweert) rentenier [SGV (1914)] III-3-1
rentmeester rentmeester: rintjmeister (Nederweert) rentmeester [SGV (1914)] III-3-1
reseda rose dgypte (fr.): reziep (Nederweert), roeëzegips (Nederweert, ... ) reseda || roosje van Egypte, de vrucht I-7, III-4-3
restant insecten bramelenmeeuwis: braomele-mieëwes (Nederweert), kopermuts: insect met blinkende gele kop, kwam voor de ontginning voor in de Peel  koôpermöts (Nederweert), stekend insekt met klimmende metaalachtihe kop komt voor in de Peel  kopermöts (Nederweert), reemol: rieëmōl (Nederweert), insect  rieëmôl (Nederweert), ruspelenzaad: veroorzaken huidirritatie  roespelezaot (Nederweert) insect op braambessen || insectensoort || kopermuts || rupsuitwerpselen || veenmol III-4-2
restant vissen fuik: foek (Nederweert), katvis: katvés (Nederweert), meerkor: maerkor (Nederweert), maêrkor (Nederweert), net: net (Nederweert), snoek: snook (Nederweert, ... ), snoek (mv.): sneuk (Nederweert) fuik [SGV (1914)] || meerval || meerval, kleine || snoek [SGV (1914)] || visnet [SGV (1914)] III-4-2
restant vogels honingdrijvertje: vogel  hoeëningdriêverke (Nederweert), kraker: tafeleend (46 grijs; met bruine kop; zwarte borst; alleen op trek en s winters  kraaker (Nederweert, ... ), kruisbek: alleen in kandidaatsscriptie  kruusvink (Nederweert), plevier: alleen in kandidaatsscriptie  pleveer (Nederweert), stinkvogel: stinkvogel (Nederweert), vliegen: vlegen (Nederweert), vloeien: van mussen of kippen  vluuëje (Nederweert, ... ) honingzuiger || kruisbek || pestvogel || plevier || tafeleend [N 09 (1961)] || vliegen [SGV (1914)] || wentelen in het stof III-4-1
restant zoogdieren das: das (Nederweert), des (Nederweert), frettieren: mn op konijnen  frettieëre (Nederweert), peem: peêm (Nederweert), poot: poeët (Nederweert), roei: plakkerige afscheiding van meikevers  roej (Nederweert), vel: vêl (Nederweert), wild: wiljtj (Nederweert), zwieren: zwiēre (Nederweert) das [SGV (1914)] || fretten, jagen met de fret || pezel, pezerik || poot ve dier || schurft || vel, pels ve dier || wild [SGV (1914)] || zwaarder worden v dieren III-4-2
reuzel, bladvet reut: reût (Nederweert), reuzel: Syst. WBD  reuzel (Nederweert), veren: Uitsluitend mv.  vaere (Nederweert), verenvet: vèrevet (Nederweert) ongesmolten bladvormig varkensvet, buikvet || Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] || reuzel [SGV (1914)] || reuzel, varkensvet III-2-3
rib rib: rub (Nederweert, ... ), rup (Nederweert) rib [SGV (1914)] || rib, ribben [N 10 (1961)] III-1-1
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden strontschup: schoep (Nederweert) Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.] I-2