e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spons spons: spo.ns (Nederweert) spons III-2-1
spook spook: spoik (Nederweert) spook [SGV (1914)] III-3-3
spoorwiel kroonrad: kroonrad (Nederweert), spoorwiel: spoorwiel (Nederweert) Het kamrad onder aan de koning dat in de rondsels of bonkelaars van de staakijzers grijpt; de kammen staan ofwel loodrecht op de wielschijf of in het verlengde ervan. Zie ook afb. 59, 63 en 64.26. In l 381b bevindt het spoorwiel zich op de steenzolder van de molen. [N O, 50i; N O, 50j; A 42A, 104, Sche 41] II-3
sporen van de haan hanensporen: hānǝspø̄r (Nederweert), hānǝspōrǝ (Nederweert) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
sporkehout hondshout: loofboom, gebruikt voor klompepinnetjes  hóngshout (Nederweert) vuilboom III-4-3
spotvogel geelborstje: gèèlborsje (Nederweert), gèèlbòrsje (Nederweert), tekteguut: tekteguût (Nederweert) spotvogel || spotvogel (13,5 licht gekleurd, oranje binnensnavel; vaak in boomgaarden en grote tuinen, niet in bossen; nestje lijkt op dat van een vink [003]; roep hard [tetteruuïe]; drukke zang [N 09 (1961)] III-4-1
spreeuw spreeuw: sprieëft (Nederweert), sprääw (Nederweert), sprîêft (Nederweert, ... ) spreeuw [SGV (1914)] || spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)] III-4-1
spreken, praten kallen: kalle (Nederweert), spreken: sprēͅke (Nederweert) praten [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] III-3-1
springlap bokkenlapje: bokǝlɛpkǝ (Nederweert) Lap of stuk zakkenstof onder de buik van een mannelijk schaap gebonden. Hierdoor verhindert men dat de bok kan dekken. [N 19, P 188 add.; monogr.] I-12
springzaad springbalsemien: -  spring-balsemien (Nederweert) reuzenbalsemien [DC 68 (1993)] III-4-3