e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
treiteren hevelen: cf. WLD III, 2.3. "eten en drinken"lemma desemen trefwoord onderhevelen; vgl. lemma zuurdesem trefwoord hevel.(ook Weertlands Wb.)  hieëvele (Nederweert), jensen: jênse (Nederweert), plagen: plaoge (Nederweert, ... ), stieren: stiere (Nederweert), transeneren: transeneere (Nederweert), treiteren: traetere (Nederweert), trètere (Nederweert) pesten || pesten, treiteren, sarren || plagen || sarren [SGV (1914)] || treiteren, sarren || vervelen, pesten III-1-4
trek, eetlust zinnigheid: Dao hep ich zoeën zinnigheit in  zinnigheit (Nederweert) trek in eten III-2-3
trekharmonica monica: moeèneca (Nederweert), trekmonica: trekmoeenika (Nederweert), trekzak: trekzak (Nederweert) harmonica [SGV (1914)] || Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] III-3-2
trekken trekken: trêkke (Nederweert) trekken [SGV (1914)] III-1-2
trekschei trekschei: trɛksxęi̯ (Nederweert) De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b] I-13
trendel trendel: tre.ndjǝl (Nederweert) De snaarschijf van de spil in de vleugel. De trendel is groter dan de snaarschijf aan de klos en draait dus langzamer. [N 34, B16; N 34, B15; monogr.] II-7
treuzelaar klungelboks: klôngelbóks (Nederweert, ... ) treuzelaar III-1-4
troebel maken meuren: meurig water  meure (Nederweert) water onhelder (troebel) maken met slik van bodem III-4-4
troebel, vuil (water) bemoerd: N.  bemeûrtj (Nederweert), modderig: modderig (Nederweert), moerig: meurig (Nederweert) troebel [SGV (1914)] III-4-4
troebele ogen brandig: bręndjex (Nederweert), wazig: wāzex (Nederweert) [N 8, 94g] I-9