e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troep troep: trup (Nederweert) troepen (mv.) [SGV (1914)] III-3-1
troep kippen klucht: klø̜xt (Nederweert) Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.] I-12
troffel troffel: trūfǝl (Nederweert) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
trommeltje trommetje: trömkə (Nederweert) trommeltje [RND] III-3-2
trommelzucht opstijven: opstīvǝ (Nederweert) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
troosten; troost troosten: trø͂ͅste (Nederweert) troosten [SGV (1914)] III-1-4
tros vruchten trodzel: tródzel (Nederweert) tros I-7
trosanjer geroffel: snóffel (Nederweert) trosanjer III-2-1
trots groots: gruuëts (Nederweert), wreed: vrieët (Nederweert) trots || verwaand, trots III-1-4
trotsheid grootsigheid: gruuëtsigheit (Nederweert) verwaandheid III-1-4