32464 |
wis van bepaalde soort |
amerikaantje:
amerikāntjǝ (L288p Nederweert),
duitse dot:
dø̜jtsǝ dǫt (L288p Nederweert),
franse rode:
fransǝ rōj (L288p Nederweert),
lintje:
le.ntjǝ (L288p Nederweert),
vlaamse rode:
vlāmsǝ rōj (L288p Nederweert),
weda:
wēdā (L288p Nederweert
[(meervoud: wēdās)]
),
zwarte driebast:
zwartǝ dribast (L288p Nederweert)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de verschillende soorten wissen die bij het mandenmaken gebruikt worden. Opgaven waarvan niet duidelijk werd welke wilgsoort ermee werd bedoeld, zijn aan het eind van het lemma per kleur bijeengezet. [N 40, 2; N 40, 22; monogr.]
II-12
|
33779 |
wisselen van de tanden |
breken:
brɛ̄kǝ (L288p Nederweert)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
32497 |
wissen weken |
weken:
węjkǝ (L288p Nederweert)
|
De wissen in water onderdompelen om ze soepeler te maken. Grauwe wissen dienen, afhankelijk van de omstandigheden, één √† twee weken te weken, witte wissen en buffwissen één √† twee uur. [N 40, 20; monogr.]
II-12
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (L288p Nederweert)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
33600 |
witlof |
brussels lof:
brussels louf (L288p Nederweert),
brussels witlof:
brussəls witlòf (L288p Nederweert),
lof:
loûf (L288p Nederweert),
suikerij:
sókkeri-j (L288p Nederweert)
|
Hoe noemt u: Brussels witlof (cichorium intybus - fam. compositae) [N 71 (1975)] || witlof
I-7
|
33479 |
witte aalbes |
witte beren:
wittə beer (L288p Nederweert)
|
Hoe noemt u: de witte aalbes (soorten?) [N 72 (1975)]
I-7
|
24521 |
witte abeel |
belenboom:
baeleboûm (L288p Nederweert)
|
abeel, zilverpopulier
III-4-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
botermelkse kaas:
bootermêlkse kieës (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
fluiterd:
fluitert (L288p Nederweert),
fluitkaas:
fluitkieës (L288p Nederweert),
Syst. WBD
fluitkîês (L288p Nederweert),
kaas:
Syst. WBD
kiees (L288p Nederweert),
kattenkaas:
kattekieës (L288p Nederweert),
platte kaas:
platte kieës (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
fluitkaas || hang-op, fluitkaas || hangop || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] || wrongel die gemaakt werd vanverzuurde melk, vooral door armere mensen
III-2-3
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kaabuûts (L288p Nederweert),
kappes:
kappes (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
witte kool:
witte kooḷ (L288p Nederweert)
|
Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): witte kool [N 71 (1975)] || witte kool || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenneke (L288p Nederweert),
akkermènke (L288p Nederweert),
kwikstaart:
kwikstert (L288p Nederweert),
kwikstèrt (L288p Nederweert),
ploegdrijver:
ploogdriever (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
kwikstaart [SGV (1914)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] || witte kwikstaart
III-4-1
|