24642 |
witte narcis |
pinksterbloem:
pînksterbloome (L288p Nederweert)
|
narcis, witte
III-4-3
|
33913 |
witte vlekken |
duivelsvlekken:
dyvǝlsvlɛkǝ (L288p Nederweert)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
24884 |
witte waterkers |
bronnenkers:
bronnenkers (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
Rorippa nasturtium-aquaticum (L.) Hayek Niet meer zo algemeen voorkomende plant van 10 tot 90 cm hoog met een slappe holle, kantige stengel, die aan de voet vaak kruipend is en daar wortelt. De plant groeit aan sloten en beken en heeft bovenaan de stengels groene vruchtjes in de vorm van 2 cm grote boontjes. De kleine witte bloempjes aan de top van de stengel bloeien van mei tot september. Ook in cultuur als groente. De oude botanische naam ervan is Nasturtium officinale R.Br. [A 51, 39; monogr.] || witte waterkers [DC 51 (1976)]
I-5, III-4-3
|
24574 |
witte waterlelie |
kolleblader:
kolleblaar (L288p Nederweert)
|
waterlelie
III-4-3
|
20620 |
wittebrood |
mik:
mik (L288p Nederweert),
Syst. WBD
mik (L288p Nederweert),
weg:
Syst. WBD Opgave voor Q 203
we’k (L288p Nederweert)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
18867 |
woede |
gift:
gift (L288p Nederweert)
|
kwaadheid, woede
III-1-4
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert,
L288p Nederweert,
L288p Nederweert,
L288p Nederweert),
(meervoud: goonsdige).
goonsdig (L288p Nederweert),
Opm. de g van goonzig wordt geleidelijk aan vervangen door de w (dus woonsdig).
goonzig (L288p Nederweert),
woensdag:
woonsdig (L288p Nederweert),
(nieuwe benaming!).
woonsdig (L288p Nederweert)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || woensdag || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
30198 |
wolfseinde |
wolfseinde:
wǫ.lǝfs˱entj (L288p Nederweert)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
23337 |
wonder |
wonder:
wonger (L288p Nederweert)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
houden:
haoje (L288p Nederweert),
wwvorm: dao hiltj eine merkof (woont)
hiltj (L288p Nederweert),
huizen:
hoeze (L288p Nederweert),
wonen:
woine (L288p Nederweert),
wuənə (L288p Nederweert),
zitten:
zitte (L288p Nederweert)
|
huizen (ww.) [SGV (1914)] || nest hebben || nestelen, wonen van vogels || wonen [SGV (1914)]
III-2-1, III-4-1
|