20680 |
zuurkoolstamppot |
zuurmoes:
Syst. WBD
zoormoos (L288p Nederweert)
|
Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
zwaaien:
zwäje (L288p Nederweert)
|
zwaaien [SGV (1914)]
III-1-2
|
33836 |
zwaar paard |
bonk:
boŋk (L288p Nederweert)
|
Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b]
I-9
|
18075 |
zwaar verkouden |
zwaar verkoud:
zwaor verkōdj (L288p Nederweert)
|
Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
32917 |
zwaden spreiden |
breken:
brɛ̄kǝ(n) (L288p Nederweert)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
20355 |
zwager |
schoonbroer:
schoinbroor (L288p Nederweert),
zwager:
zwaoger (L288p Nederweert)
|
schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager
III-2-2
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte beren:
zwerte bēre (L288p Nederweert),
zwèrte beer (L288p Nederweert)
|
Hoe noemt u: de zwart aalbes (zwart bes, morsbes, brandewijnbes, aalbes) (soorten?) [N 72 (1975)] || zwarte aalbes
I-7
|
24345 |
zwarte bladluis |
melie:
meelieje (L288p Nederweert),
mv.; zit in vlierbes, dahlias en tuinbonen
meeli-jje (L288p Nederweert)
|
bladluis, zwarte || insectjes onder een blad, zwart [DC 68 (1993)]
III-4-2
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
grijze kraai:
bonte kraai
grieskrei-j (L288p Nederweert),
kraai:
krei (L288p Nederweert),
krej (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
krèj (L288p Nederweert),
zwarte kraai
krei-j (L288p Nederweert),
raaf:
raaf (L288p Nederweert),
ouder voor: zwarte kraai
raaf (L288p Nederweert),
winterkraai:
bonte kraai
winterkrei-j (L288p Nederweert)
|
kraai [SGV (1914)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24287 |
zwarte mees |
dennenpieper:
dennepieper (L288p Nederweert),
zwart bijmusje:
zwart bi-jmöske (L288p Nederweert)
|
zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)]
III-4-1
|