e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dreef dreef: dreeft (Nederweert) dreef [SGV (1914)] III-3-1
drenzen banderen: bêndere (Nederweert), meken: maeke (Nederweert) drenzen, zeuren || huilend zeuren III-1-4
driehoekige eg driekantige [eg]: drei̯kɛntjegǝ [eg] (Nederweert) De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.] I-2
driekleurig viooltje viool: fiejoeël (Nederweert) viooltje III-4-3
driepoot luie knecht: lø̜i̯ǝ knɛxt (Nederweert) Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d] I-13
driftig colrig (<fr.): kelairig (Nederweert), cf. VD s.v. "colère  klaerig (Nederweert) driftig [SGV (1914)] III-1-4
drijftol kernel: kernel (Nederweert), Eine krnel zètte: tol in beweging brengen.  krnel (Nederweert), Für Kerkrade, Simpelveld, Vijlen, Vaals, Kelmis, Montzen, Welkenraad, Eijnatten, Raeren, Aachen, Kohlscheid, Herzogenrath, Münsterbusch und Schleckheim (knoor) belegten wir karnool, knool, knoor, knouël. Die von Müller-Weitz und Rovenhagen angeführten Formen knöulche, knoielche, Plur. knöuelcher Frucht der Kornelkirsche weisen uns hier den Weg zur Erklärung. Die Kreisel wurden, wie uns ein sechzigjähriger Kerkrader mitteilte, früher vielfach aus Kornelholz geschnitzt. Um das Brummgeräusch zu verstärken, machten die Jungen mehrere Einkerbungen im Holz. Die betreffenden Formen liessen sich leicht erklären aus franz. corniole Kornelkirsche, das über karniool, kernool, krnool zu knool, und durch Diphthongierung zu knouël wurde. Die für Nederweert, Weert und Swartbroek belegten kernel-, kurnel-Formen könnten auch auf diesen Grundtyp und zwar auf die Formen des 13. Jhs. corneille, cornille zurückgehen.  kernel, kurnel (Nederweert), Sub geiselke.  kernêl (Nederweert), kokkerel: koekerel (Nederweert), zijpendopje: Uitsluitend N, uitsluitend verkl.  ziêbedöpke (Nederweert) drijftol [SGV (1914)] || Drijftol. || Kreisel (Peitschkreisel). || Tolletje, gemaakt van een half garenklosje. III-3-2
drinken drinken: Hae drînktj völ de leste tiêt Haaltj ¯s wat drînke in hoês, want ve kriêge vanaovuntj bezeuk  drînke (Nederweert), fepen: Gaoje d¯r mej eine feêpe beej d¯n Tup  feêpe (Nederweert), heffen: Vae gaon d¯r os ieërst eine höffe  höffe (Nederweert), knoppen: Dae hieët ¯r fleenk wat geknuptj: hij heeft er heel wat op  knuppe (Nederweert), lotsen: Mójje det wecht lekker zeen lótse: kijk dat kind eens lekker duimzuigen  lótse (Nederweert), pimpelen: Vae koste bi-j mam goot pîmpele; dao waasj dek haole klot  pîmpele (Nederweert), tutteren: Goot getuttertj hebbe: goed gedronken hebben  tuttere (Nederweert), wippen: ich wup t¯r mich nog eîne: ik drink er nog eentje  wuppe (Nederweert) bier drinken || drinken || glaasje bier drinken || zuigen, drinken III-2-3
drinkglas glas: glās (Nederweert, ... ) drinkglas [RND] III-2-1
drinkkuil in de wei drinkkuil: dreŋkkul (Nederweert) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8