32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
gaffel:
gafǝl (L288p Nederweert)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
33073 |
hok opbinden |
binden:
beŋǝ (L288p Nederweert)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
22024 |
holenduif |
kleine bosduif:
klein bosdoef (L288p Nederweert)
|
holenduif (33 lijkt op een blauwe postduif, maar zonder witte stuit; broedt in holle bomen en de laatste tijd ook in stadstorens en muurgaten; roep [hoe-ò, hoe-ò, hoe, hoe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24324 |
hommel |
hommel:
hummel (L288p Nederweert),
hommeltje:
mv.
hummeltjer (L288p Nederweert)
|
hommel [SGV (1914)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
tomp:
Eine tômp broeët
tômp (L288p Nederweert)
|
homp (brood), voornamelijk een stuk aan de zijkant
III-2-3
|
25062 |
homp, brok, klont |
homp:
Bijv. eine tómp broeëd
eine hómp (L288p Nederweert)
|
homp, dikke snede
III-4-4
|
19784 |
hond |
duuk:
duuk (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
hond:
hondj (L288p Nederweert),
hoónt (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
hŏntj (L288p Nederweert),
hóndj (L288p Nederweert)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondskooi:
hoŋskuəi̯ (L288p Nederweert)
|
hondenhok
III-2-1
|
20614 |
honger hebben |
fames hebben:
faames hebbe (L288p Nederweert)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
hōneŋ (L288p Nederweert)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|