e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
janken joenkeren: zacht janken ve hond  jônkere (Nederweert) janken III-2-1
jas: algemeen jas: jas (Nederweert), jès (Nederweert) jas [SGV (1914)] || jassen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
jenever foezel: foezel (Nederweert), jenever: senaever (Nederweert), Verklw. sjnaeverke  sjenaever (Nederweert), klare: klaore (Nederweert) jenever || slechte jenever III-2-3
jeneverbes wachel: mv. juniperus communis  wachele (Nederweert), zwarte beer: zwerte beere (Nederweert) jeneverbes (Juiniperus communis L.) [Roukens 03 (1937)] || jeneverbessen III-4-3
jeugd, jongelieden jonge jongens: jóng jônges (Nederweert) jongelui III-2-2
jeuk dab: dap (Nederweert, ... ), jeuk: jeu:k (Nederweert), jeuk (Nederweert, ... ), jeu‧k (Nederweert, ... ) jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)] III-1-2
jeuken jeuken: jeuke (Nederweert) jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
jicht jicht: jīgt (Nederweert) jicht [SGV (1914)] III-1-2
joden joden: joede (Nederweert) joden [SGV (1914)] III-3-3
jong (bn.) jong: ⁄t wigt is noch jŏnk (Nederweert) jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)] III-2-2