31935 |
avegaar |
ever:
ē̜vǝr (L288p Nederweert)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
20582 |
avondmaal |
avondbrood:
aovendjbroeët (L288p Nederweert),
aovendtjbrōēd (L288p Nederweert),
aoventjbrôôt (L288p Nederweert),
ook gekookt
ao.ventjbrôêt (L288p Nederweert),
Tot ca. 1940 bestond dit uit aardappelen met uiensaus en vlees (op onthoudingsdagen soms ei of vis) en karnemelk (boeëterméllek) ofwel spekpannenkoek
aovuntjbroeët (L288p Nederweert),
avondeten:
ao.ventjéé.te (L288p Nederweert),
aovendj ète (L288p Nederweert),
aovendtjaete (L288p Nederweert),
aoventjaeten (L288p Nederweert),
aoventjèèten (L288p Nederweert),
aoventjééte (L288p Nederweert)
|
avondmaal || de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)]
III-2-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
azien (L288p Nederweert),
ezien (L288p Nederweert),
edik:
aek (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert,
L288p Nederweert),
eêk (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert,
L288p Nederweert,
L288p Nederweert)
|
azijn
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
sleuren:
sleu:re (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert,
L288p Nederweert),
sleure (L288p Nederweert),
sleuren (L288p Nederweert),
sleu‧re (L288p Nederweert),
Sub sluuëre.
sleûre (L288p Nederweert)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || glijden [SGV (1914)] || Glijden (op ijs).
III-3-2
|
20551 |
babbelaar |
bakkesvol:
bak’kesvôl (L288p Nederweert),
karamel:
Fr. caramel
kermel (L288p Nederweert)
|
caramel || zwart witte caramels waarmee men meteen de mond vol heeft
III-2-3
|
20278 |
baby, zuigeling |
plat kindje:
plat kintje (L288p Nederweert)
|
kindje dat in de wieg ligt of nog niet kan lopen
III-2-2
|
26873 |
baggersnijder |
schrijfgeerde:
sxrīfgē̜rt (L288p Nederweert)
|
Werktuig waarmee het baggerslijk gesneden wordt. In L 288a kent men een stok van drie meter lengte met vooraan een ijzeren pin en in L 265 heeft men een stok met een mes eraan. Ook een spade wordt soms gebruikt om te snijden. [I, 107c; monogr.]
II-4
|
34585 |
bak |
bak:
bak (L288p Nederweert)
|
Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr]
I-13
|
34257 |
bak om boter in te kneden |
botterteil:
[botter]tęi̯l (L288p Nederweert),
nap:
nap (L288p Nederweert)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|
20147 |
baker |
kraamnabuur:
4 à 5 huizen Verplichtingen en rechten bij huwelijk, doop, ziekte , dood, dringend seizoenswerk en verhuizing
kraomnaober (L288p Nederweert)
|
naaste buurtschap
III-2-2
|