24662 |
kattenstaart |
donderpoezen:
mv.
dónderpoeze (L288p Nederweert)
|
kattestaarten
III-4-3
|
24179 |
kauw |
kauw:
kaw (L288p Nederweert),
kauwtje:
kauwke (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
torenkraai:
toore-krei-j (L288p Nederweert),
toorekrei (L288p Nederweert)
|
kauw || kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33781 |
keel |
keel:
kēǝl (L288p Nederweert),
strot:
strōt (L288p Nederweert)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
strot:
stro.d (L288p Nederweert),
strot (L288p Nederweert)
|
strot [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelsgat:
kaelsgaat (L288p Nederweert),
kèèlsgaat (L288p Nederweert),
kéélsgaat (L288p Nederweert)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛ͂.lpin (L288p Nederweert)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
24180 |
keep |
spaanse bokvink:
spaanse bókvînk (L288p Nederweert),
turkse boekvink:
turkse bookvink (L288p Nederweert),
soms: bosvink
turkse bookvink (L288p Nederweert)
|
keep || keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26167 |
keerklossen |
keerklossen:
kērklø̜s (L288p Nederweert)
|
Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d]
II-3
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
voordel:
vø̄rǝl (L288p Nederweert),
meervoud
vø̄rǝls (L288p Nederweert)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
mɛtə ke.gəls we:rṭər ne.tmi.ə gəsp^ølṭ (L288p Nederweert)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|