25011 |
krommen |
krommen:
krŏmmen (L288p Nederweert)
|
krommen [SGV (1914)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
krommen:
kròmme (L288p Nederweert),
ombuigen:
umbuige (L288p Nederweert)
|
krommen [SGV (1914)] || ombuigen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33549 |
kroon van een vrucht |
kroontje:
kruuënke (L288p Nederweert)
|
kroon ve vrucht
I-7
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
krǫp˲gat (L288p Nederweert)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
26077 |
kruias, kruirad |
haspel:
haspǝl (L288p Nederweert)
|
Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.]
II-3
|
24484 |
kruid (alg.) |
kruid:
kroet (L288p Nederweert),
kroêt (L288p Nederweert)
|
kruid
III-4-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
kruiden:
kröjə (L288p Nederweert)
|
Hoe noemt u: een kruid dat bij andere groenten gedaan wordt om de smaak te verbeteren (specerijplant, toekruid) [N 71 (1975)]
III-2-3
|
20587 |
kruidenjenever |
elsbitter:
soort brandewijn gestookt volgens geheim recept onder toevoeging van aftreksek van alsemplant. Een Limburgse specialiteit
aelsbitter (L288p Nederweert)
|
elsebitter
III-2-3
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kroetnagel (L288p Nederweert)
|
kruidnagel [SGV (1914)]
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
elsen:
aelse (L288p Nederweert),
éélse (L288p Nederweert),
komt niet voor. In plaats daarvan: déé.lse (alsem).
éé.lse (L288p Nederweert),
kruidwis:
kroetwes (L288p Nederweert),
kroetwis (L288p Nederweert),
kroetwès (L288p Nederweert),
krōē:twees (L288p Nederweert)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|