e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kwijnen van een plant kwelen: kwaele (Nederweert, ... ) kwijnen ve plant || kwijnen ve plant, vergaan III-4-3
kwispelstaarten kwispelen: kwispele (Nederweert) kwispelstaarten [SGV (1914)] III-2-1
laag grond laag: laog (Nederweert) laag (znw.) [SGV (1914)] III-4-4
laag schoven op de wagen koplaag: kǫplǭx (Nederweert), laag: lǭx (Nederweert) Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
laaggelegen weidegrond broek: brōk (Nederweert) Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
laagliggende akker dal: dāl (Nederweert), lage grond: lī.gǝ gronjtj (Nederweert) Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b] I-8
laagte in een akker zonk: zøŋk (Nederweert), zūŋk (Nederweert) Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.] I-8
laagte in het landschap laagte: lęǝgdjǝ (Nederweert) Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8
lachen lachen: lache (Nederweert) lachen III-1-4
lade lade: lāi̯ (Nederweert, ... ) lade || tafella [DC 53a (1978)] III-2-1