18966 |
bedrieger |
godsverneuker:
gotsvernuuëker (L288p Nederweert)
|
bedrieger
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedreuftj (L288p Nederweert),
droef:
dreuf (L288p Nederweert),
droevig:
dreuvig (L288p Nederweert)
|
bedroefd [SGV (1914)] || droevig
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
beͅtsprēͅi̯ (L288p Nederweert),
sprei:
spreͅi̯ (L288p Nederweert)
|
bedsprei [RND] || sprei, gewatteerde deken
III-2-1
|
24426 |
beekprik |
negenoog:
vis
nuuëgeoug (L288p Nederweert)
|
rivierprik
III-4-2
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bānjtj (L288p Nederweert),
beemd:
bēmjtj (L288p Nederweert)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
bein (L288p Nederweert)
|
been [SGV (1914)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
knook:
kneuk (L288p Nederweert),
knoke (L288p Nederweert),
knook (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
schenk:
schink (L288p Nederweert),
schinke (L288p Nederweert)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bē̜rǝklau̯ (L288p Nederweert),
te wijd doorstaan:
tǝ wīt dōrstǭn (L288p Nederweert)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
20487 |
beet, hap |
hap:
Verklw. hepke Aetj uch ieërst ¯n hepke vuuër dejje gaotj
hap (L288p Nederweert)
|
hap
III-2-3
|
25052 |
beetje bij beetje |
met vertrek:
det moj je met vertrek doon (L288p Nederweert)
|
met stukjes en beetjes
III-4-4
|