19383 |
leunstoel |
leunstoel:
läönstool (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
lø̄.nstōl (L288p Nederweert),
zetelstoel:
zēͅtəlstōl (L288p Nederweert)
|
armstoel || leuningstoel [SGV (1914)] || leunstoel
III-2-1
|
20257 |
leven (zn.) |
leven:
zn
laeve (L288p Nederweert)
|
leven
III-2-2
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
lééve (L288p Nederweert),
t laeve (L288p Nederweert),
t lééve (L288p Nederweert)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17697 |
lever |
lever:
laever (L288p Nederweert),
lèèver (L288p Nederweert),
lééver (L288p Nederweert)
|
lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
laeverworst (L288p Nederweert),
lèèverworst (L288p Nederweert),
lééverwoorst (L288p Nederweert),
witte worst:
witte worst (L288p Nederweert)
|
leverworst [N 06 (1960)] || witte worst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
poppenschreur:
póppeschreur (L288p Nederweert),
póppeschruur (L288p Nederweert),
póppeschruuër (L288p Nederweert)
|
libel, beekjuffer || libel, waterjuffer
III-4-2
|
17540 |
lichaam |
lijf:
lief (L288p Nederweert),
lieəf (L288p Nederweert),
līēf (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
lichaam [N 10 (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
macht:
macht (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
zeenwater:
zeenwater (L288p Nederweert)
|
leewater [SGV (1914)]
III-1-2
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
licht (L288p Nederweert),
vonderwerk:
vǫndǝrwę.rǝk (L288p Nederweert)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|