33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māxt (L288p Nederweert)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
hegdoorntje:
hekdörke (L288p Nederweert),
meidoorn:
-
meîdoeëre (L288p Nederweert)
|
haagdoorn [SGV (1914)] || meidoorn, vrucht (Crataegus) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
koning:
kuuëning (L288p Nederweert),
met lange sprieten
keuning (L288p Nederweert),
mulder:
mölder (L288p Nederweert),
met witachtige dekbladen
mölder (L288p Nederweert),
predikant:
prittekânt (L288p Nederweert),
spirtelekant (L288p Nederweert),
spredikant (L288p Nederweert),
sprittelekant (L288p Nederweert),
schoenmaker:
diepbruin, iets kleiner dan de "keuning
schoonmaker (L288p Nederweert)
|
meikever [SGV (1914)] || meikever, alg || meikever, soort
III-4-2
|
20309 |
meisje |
maagdje:
maechtje (L288p Nederweert),
mèchtje (L288p Nederweert),
pul:
pöl (L288p Nederweert)
|
meisje [SGV (1914)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
geliefde:
geleêfdje (L288p Nederweert)
|
geliefde, liefje
III-2-2
|
24543 |
melde |
schietmelde:
scheetmîltj (L288p Nederweert)
|
melde
III-4-3
|
33294 |
melganzevoet |
schietmelde:
sxētmiltj (L288p Nederweert)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
20970 |
melig |
melig:
méélich (L288p Nederweert)
|
Hoe noemt u: vruchten die door laag liggen te rijp en daardoor droog en korrelig zijn geworden (melig) [N 72 (1975)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
mɛlǝk (L288p Nederweert)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
33882 |
melk van het paard |
biest:
bēst (L288p Nederweert),
merremelk:
męrǝmɛlǝk (L288p Nederweert)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|