33960 |
bellen aan het haam |
kloters:
klōtǝrs (L288p Nederweert),
rongels:
roŋǝls (L288p Nederweert),
(enk)
rōŋǝl (L288p Nederweert),
rongeltjes:
røŋǝlkǝs (L288p Nederweert)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
23199 |
beloken pasen |
beloken pasen:
blooke paose (L288p Nederweert)
|
beloken Paschen [SGV (1914)]
III-3-3
|
32572 |
bemesten |
bemesten:
bǝmēstǝ (L288p Nederweert),
mesten:
mēstǝ (L288p Nederweert)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
33762 |
benamingen van het paard naar de leeftijd |
achttienmaander:
axtiǝnmǭntjǝr (L288p Nederweert),
aftands:
āftans (L288p Nederweert
[(acht à veertien jaar)]
),
jaarling:
jø̜̄rleŋ (L288p Nederweert),
voljarig:
vǫljø̜rex (L288p Nederweert
[(zes jaar)]
)
|
Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
benoutj (L288p Nederweert),
dompig (weer):
Dômpig waer (benauwd en vochtig weer).
dômpig (L288p Nederweert)
|
bedompt, benauwd
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
paardspoten:
pèèr(d)spūūj (L288p Nederweert),
poten:
puüj (L288p Nederweert),
schenken:
schinke (L288p Nederweert),
B.v. haodj eur schinke bij uch
schinke (L288p Nederweert),
stokken:
B.v. hae heet stekke van bein (i.e. dun).
stekke (L288p Nederweert)
|
benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25054 |
bepaalde hoeveelheid |
deel (appels):
dāēl (L288p Nederweert),
troep:
tróp (L288p Nederweert)
|
dozijn; inventarisatie andere uitdrukkingen dan dozijn [N 07 (1961)] || hoeveelheid
III-4-4
|
30190 |
bepleisteren |
lemen:
lęjmǝ (L288p Nederweert)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
bèrrəch (L288p Nederweert)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
24560 |
berk |
berk:
toponiem?
braeke (L288p Nederweert)
|
berkeboom
III-4-3
|