25101 |
met tussenpozen regenen |
bijzen:
bieze (L288p Nederweert),
t ès biesejgtig = buiig
⁄t biestj (L288p Nederweert)
|
af en toe wat regenen || regent af en toe
III-4-4
|
32803 |
met vollen eggen |
met vollen [eggen]:
męt ˲vǫlǝ (L288p Nederweert)
|
Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.]
I-2
|
32892 |
metalen tongetjes |
hakschaard:
hakschaard (L288p Nederweert)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|
29920 |
metselaar |
metser:
mę ̞tsǝr (L288p Nederweert),
mɛtsǝr (L288p Nederweert)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metsen:
mɛtsǝ (L288p Nederweert)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
19757 |
meubelstuk, meubel |
meubel:
mø̄.bəl (L288p Nederweert)
|
meubel
III-2-1
|
20123 |
miauwen |
kermauwen:
klaaglijk miauwen
kermawwe (L288p Nederweert)
|
miauwen
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middəch (L288p Nederweert)
|
middag [RND]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
onderstond:
ongerstong (L288p Nederweert)
|
middagdutje [SGV (1914)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
onderstond houden:
un ongerstong hôje (L288p Nederweert)
|
middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|