17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
oppe luip gaon (L288p Nederweert)
|
op de loop gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de rug zitten:
oppe rök (L288p Nederweert)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22682 |
op de vingers fluiten |
schuifelen:
schufele (L288p Nederweert),
[1] Keilen, [2] op de vingers fluiten.
schuufele (L288p Nederweert)
|
2. Fluiten op vingers. || Op de vingers fluiten.
III-3-2
|
33218 |
op een hoop gooien |
op een hoop schudden:
ǫp ǝn hǫu̯p sxø̜dǝ (L288p Nederweert)
|
Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.]
I-5
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op een drafje lopen:
op e drefke loupe (L288p Nederweert)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
oppertjes maken:
(oppertjes) mākǝ (L288p Nederweert)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
dertussenuit gaan:
dǝrtø̜sǝnut gǭn (L288p Nederweert),
op (de) loop gaan:
ǫp ǝ lø̜i̯p gǭn (L288p Nederweert)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
27155 |
op hopen zetten |
halve oppers maken:
[halve oppers] mākǝ (L288p Nederweert)
|
Het bijeenwerken in hopen die aanzienlijk groter zijn dan heukelingen, maar nog niet zo groot als oppers. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hoop, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''.' [N 14, 107]
I-3
|
20277 |
op kraambezoek gaan |
met de eierschoot gaan:
Als iemand een kindje had gekregen, kwamen de vrouwen uit de buurt en van de familie op kraamvisite. ze brachte dan allemaal wat mee
met d’n ei-jerschoeët gaon (L288p Nederweert),
met de kromme arm gaan:
met de krómmen êrrem gaon (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
te lommerte gaan:
te lommerte gaon (L288p Nederweert)
|
op kraamvisite gaan || op kraamvisite met eten
III-2-2
|
32927 |
op oppers zetten, opperen |
mijten maken:
[mijten] mākǝ (L288p Nederweert)
|
Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|