32920 |
op rijen zetten |
op rollen zetten:
ǫp [rollen] zętǝ (L288p Nederweert)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
32929 |
op ruiters zetten, ruiteren |
ruiters maken:
[ruiters] mākǝ (L288p Nederweert)
|
Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.]
I-3
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
op stelle loape (L288p Nederweert)
|
stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)]
III-3-2
|
33205 |
opbrengst van een aardappelstruik |
bos:
bōs (L288p Nederweert)
|
Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19]
I-5
|
20717 |
opgewarmde koffie |
opgewarmde:
Syst. WBD
opgewerremdje (L288p Nederweert)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19293 |
ophitsen |
stoken:
stuuëke (L288p Nederweert)
|
ophitsen, stoken
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
oetscheije (L288p Nederweert)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gaelt opma.kə (L288p Nederweert)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmākǝ (L288p Nederweert)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
mijt:
mīt (L288p Nederweert),
opper:
ǫpǝr (L288p Nederweert)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|