32796 |
overlangs heen en weer eggen |
op het lengs [eggen]:
ǫp˱ ǝt leŋs (L288p Nederweert)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
19484 |
overloop |
overloop:
ō.vərløͅi̯.p (L288p Nederweert)
|
overloop
III-2-1
|
33051 |
overmouwen |
bindmouwen:
beŋmǫu̯ǝ (L288p Nederweert),
manchetten:
manchetten (L288p Nederweert),
oogstmouwen:
ǭxstmǫu̯ǝn (L288p Nederweert)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
gaarrijp:
gieëriêp (L288p Nederweert),
melig:
v fruit, droog en korrelig
maelig (L288p Nederweert)
|
melig || overrijp, rot
I-7
|
19771 |
overtrek |
tijk:
tēk (L288p Nederweert)
|
bedovertrek
III-2-1
|
22650 |
overtroeven |
overtroeven:
Sub oôvertroeve.
oôvertroeve (L288p Nederweert)
|
Overtroeven bij o.a. het bridge spelen en kruisjassen.
III-3-2
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
overtuugtj (L288p Nederweert)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
oeëvertuûge (L288p Nederweert),
overtuge (L288p Nederweert)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
24340 |
paaien |
gieten:
geete (L288p Nederweert)
|
kuitschieten
III-4-2
|
33742 |
paal van de weideafrastering |
paal:
pǭl (L288p Nederweert),
weipaal:
węi̯pǭl (L288p Nederweert)
|
De meeste opgaven in dit lemma duiden op een paal uit de draadomheining rond een weide. Deze opgaven zijn ontleend aan de antwoorden op de vraag ø̄Hoe noemt u de paal van de weideafrastering?ø̄ (N 14, 64). Een aantal opgaven is ontleend aan de vraag naar het algemene woord voor ø̄paalø̄ (S 27). De antwoorden op beide vragen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 64; S 27; Vld.; monogr.]
I-8
|