e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
biechten (gaan) biechten (gaan): bechte (Nederweert) biechten [SGV (1914)] III-3-3
bieden bieden: be.jə (Nederweert), beeje (Nederweert), beejen (Nederweert) bieden [RND], [SGV (1914)] III-3-1
bier bier: beer (Nederweert, ... ), béér (Nederweert) bier [RND], [SGV (1914)] III-2-3
bierpap bierpap: Als men dit eet bij verkoudheid of griep kan men goed transpireren e kappertje beer: een klein glas bier (voor dames met suiker) naaks beer: bier zonder suiker E glaeske beer  beerpap (Nederweert), Syst. WBD  beerpap (Nederweert), bierslemp: Syst. WBD  beeslemp (Nederweert), slemp: slêmp (Nederweert) Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)] || bierpap, slemp || kooksel van melk, meel en vbier III-2-3
biersoep biersoep: Syst. WBD  beersop (Nederweert), beersóp (Nederweert) Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)] III-2-3
biestmelk biest: bēst (Nederweert) De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.] I-11
bietenloof, bladerkroon loof: lǫu̯f (Nederweert) De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48] I-5
bietenplantjes plantjes: plęntjǝs (Nederweert) Bietenplantjes als ze pas opgekomen zijn en uitgedund moeten worden. [N 12, 44; monogr.] I-5
bietenplantjes uitdunnen afdunnen: āfdønǝ (Nederweert), dunnen: dønǝ (Nederweert) Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2] I-5
bietenriek krotenriek: krǫtǝrēk (Nederweert) Riek om bieten mee te verplaatsen. Doorgaans met minder tanden dan de aardappelriek, maar wel met bolletjes aan de uiteinden van de tanden om de bieten niet te beschadigen. Bij krotengaffel, achter in het lemma, wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het stuk gereedschap 8 tot 10 tanden heeft. Vergelijk ook de toelichtingen bij de lemmaɛs Aardappelriek en Bietenkopper. [N 18, 25a, 25b en 64; JG 1d; A 28, 3; monogr.] I-5