26610 |
rijk malen |
het spoedt goed:
ǝt spøjt ˲gōt (L288p Nederweert)
|
Met veel winst malen, vlot malen. [N O, 36l; A 42A, add.]
II-3
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
ri.gdum (L288p Nederweert)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
26478 |
rijn |
rijn:
rijn (L288p Nederweert)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (L288p Nederweert)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
riem (L288p Nederweert)
|
rijm (op boomen) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33581 |
rijp, volgroeid |
rijp:
riêp (L288p Nederweert)
|
rijp, volgroeid
I-7
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
bonengard:
boeënegeerd (L288p Nederweert),
bonenstaak:
bòṇnəstaak (L288p Nederweert),
meervoud
bòṇnəstéék (L288p Nederweert),
erwtenrijs:
voor erwten
êrteriêzer (L288p Nederweert),
rijs:
ries (L288p Nederweert),
riess (L288p Nederweert),
riezen (L288p Nederweert)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [SGV (1914)] || Hoe noemt u: de schuingeplaatste vrijstaande stokken of 2, 3 of 4 stokken die naar elkaar toe gebogen staan, waartegen rankbonen omhooggroeien (bonenstok, boonstaak) [N 71 (1975)] || rijs [SGV (1914)] || rijshout || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
riessepap (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
Syst. WBD
riesepap (L288p Nederweert)
|
brij [SGV (1914)] || Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
riêstevlaaj (L288p Nederweert),
Syst. WBD
riestevlaaj (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
rijstevlaai || Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
rijtuig:
ręi̯tȳx (L288p Nederweert)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|