18057 |
bloeden |
bloeden:
bluuĕ (L288p Nederweert)
|
bloeden [SGV (1914)]
III-1-2
|
18138 |
bloeduitstorting |
bluts:
bluts (L288p Nederweert)
|
Hoe noemt u de geelachtig blauwe plekken op de huid, die een gevolg zijn van slaan, stoten of vallen? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
blootworst (L288p Nederweert),
bij slacht vervaardigd
bloodwoorst (L288p Nederweert),
bloed en spek; ca 3 cm diameter
bloo.dwoo.rst (L288p Nederweert),
Syst. WBD
bloodworst (L288p Nederweert),
zwarte worst of bloedworst
bloodworst (L288p Nederweert),
zwarte worst:
Moorepetaazie met zwerte woorst: hutspot met bloedworst
zwerte woorst (L288p Nederweert)
|
bloedworst [N 06 (1960)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
bloótzuûger (L288p Nederweert),
bloedzuiker:
blootzoeker (L288p Nederweert)
|
bloedzuiger [SGV (1914)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blujje (L288p Nederweert),
blø̜̄i̯ǝ (L288p Nederweert)
|
bloeien || De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4, III-4-3
|
20718 |
bloem |
bloem:
bloom (L288p Nederweert),
blōm (L288p Nederweert),
Syst. WBD
bloom (L288p Nederweert)
|
bloem [SGV (1914)] || Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-1, III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mə (L288p Nederweert),
blome mv (L288p Nederweert),
bloom (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloomkoeël (L288p Nederweert),
sterk geronde oo
blŏĕmkooÒḷ (L288p Nederweert)
|
bloemkool || Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): bloemkool (brassica eleracea botrytis) (Eigenlijk geen bladgroente) [N 71 (1975)]
I-7
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutsen (L288p Nederweert)
|
blutsen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bult:
bultj (L288p Nederweert),
böltj (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert,
L288p Nederweert),
pokkel:
poekel (L288p Nederweert)
|
bochel [SGV (1914)] || bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] || bult [SGV (1914)]
III-1-2
|