21284 |
vechten |
vechten:
faextə (L288p Nederweert)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34266 |
vee |
beesten:
bīǝstǝ (L288p Nederweert)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
Bargoens: buizen
buize (L288p Nederweert),
lurken:
Liktj toch neet zoeë aan di-j fles te lörke Wi-j völ hejje d¯r weer gelörktj vandaag: hoeveel heb je er weer gedronken vandaag
lörke (L288p Nederweert),
pimpelen:
pûmpele (L288p Nederweert),
zuipen:
zuuptj, zoeëp, gezoeëpe
zoêpe (L288p Nederweert),
zuuptj, zoôp, gezoôpe
zoêpe (L288p Nederweert),
zuuptj, zoôp, gezoôpe Hae zuuptj wi-j ¯ne kieëtellapper (of tempeleer of malei-jer): hij drinkt verschrikkelijk veel Hae és allewiel aan ¯t zoêpen aan: hij is tegenwoordig aan de drank Dae deut niks as zoêpen en balkenieëre: hij denkt alleen maar aan geweldig feestvieren Zoêpniekel: gewoontedronkaard
zoêpe (L288p Nederweert)
|
gulzig drinken || pimpelen, drinken || veel drinken van alkoholische drank || zuipen, veel drinken
III-2-3
|
20497 |
veelvraat |
slokmieneke:
Uitsluitend verklw.
slókmieneke (L288p Nederweert)
|
snoeper, veelvraat
III-2-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
kwacht:
kwāxt (L288p Nederweert),
moer:
mōr (L288p Nederweert),
zomp:
zomp (L288p Nederweert)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
peel:
peel (L288p Nederweert)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
24262 |
veer |
veer:
vaer (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert)
|
veer || veer, pen, pluim
III-4-1
|
21182 |
veerpont |
veer:
vêr (L288p Nederweert)
|
veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19431 |
vegen, keren |
keren:
kē.rə (L288p Nederweert),
vegen:
vêge (L288p Nederweert)
|
vegen [SGV (1914)]
III-2-1
|
28885 |
veiligheidsspeld |
sluitspelde:
slu.tspɛl (L288p Nederweert)
|
Speld waarvan de punt in een dopje of haakje sluit, zodat men zich daaraan niet kan prikken en zij niet kan losgaan. [N 62, 50b; MW; monogr.]
II-7
|