32704 |
watervoor |
watervoord:
wātǝr[voord] (L288p Nederweert)
|
Een watervoor is een meestal wat diepere voor die men vóór de winter over de akker trekt, om overtollig water te laten afvloeien. Een watervoor kan dwars op de normale ploegvoren liggen, in het midden van de akker (bij uiteenploegen), tussen de delen van een in panden geploegde akker of ook wel om de (reeds ingezaaide) akker heen. In het algemeen brengt men watervoren aan op laaggelegen of natte gronden, akkers met een laagte erin of op een hellende akker om te voorkomen dat de grond wordt uitgespoeld. De benamingen kunnen ook gebruikt worden voor de middenvoor (omdat deze vaak als watervoor fungeert), verder voor de brede of grove voren van een akker die "op de wintervoor" is gelegd om hem te laten uitvriezen of voor ondiepe waterlopen, greppels en geulen in het algemeen. [N 11, 59b; N 11A, 137k; N 11A, 137i add.; div.]
I-1
|
20542 |
wecken |
wecken:
De hieële kêlder stieët ongerhântj vôl wek: de kelder staat onderhand helemaal vol met wekgoed
wekke (L288p Nederweert),
Ich hep tieën glaaze körse gewéktj
wékke (L288p Nederweert)
|
wecken, inmaken van levensmiddelen
III-2-3
|
22860 |
weddenschap |
weddenschap:
wedəschap (L288p Nederweert)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
weef:
weef (L288p Nederweert),
cf. WNT s.v. "weeuw". Zie weduwe
weef (L288p Nederweert)
|
weduwe [SGV (1914)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedeman:
wedeman (L288p Nederweert),
weedemân (L288p Nederweert)
|
weduwman || weduwnaar [SGV (1914)]
III-2-2
|
29195 |
weefspoel |
schietspoel:
sxētspōl (L288p Nederweert)
|
Pijpje met inslaggaren. De weefspoel is een houten schuitje waarin op een priem de pijpjes met inslaggaren worden vastgeklemd. [N 39, 105a; monogr.]
II-7
|
33821 |
week in de muil |
week in de muil:
węi̯k en ǝ mul (L288p Nederweert)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
25678 |
weekbak |
weekbak:
węjk˱bak (L288p Nederweert)
|
Betonnen bak waarin de wissen geweekt worden. In Sint-Truiden (P 176) werden de wissen in een beek gezet om te weken, of drie maal per dag met water begoten. [N 40, 18; monogr.]
II-12
|
19346 |
weerbarstig |
wars:
waers (L288p Nederweert)
|
obstinaat, tegen de draad in
III-1-4
|
17575 |
weerborstel |
weerborstel:
waérbörstel (L288p Nederweert),
wèèrbörstel (L288p Nederweert),
wéérbörstel (L288p Nederweert)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|