33199 |
aardappelziekten |
aardappelziekte:
ɛrpǝlzikdjǝ (L288p Nederweert),
krolziekte:
krǫlziktjǝ (L288p Nederweert)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
aerbieër (L288p Nederweert),
aerdbeer (L288p Nederweert),
èèrtbeer (L288p Nederweert),
êrdbeer (L288p Nederweert)
|
aardbei [SGV (1914)] || Hoe noemt u: aardbei (fragaria) - fam. rosaceae [N 71 (1975)]
I-7
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
Syst. WBD
airdbeerevlaaj (L288p Nederweert),
èèrbeerevlaaj (L288p Nederweert)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24922 |
aarde, grond |
aarde:
êrt (L288p Nederweert)
|
aarde (grond) [SGV (1914)]
III-4-4
|
18905 |
aarden |
aarden:
aârde (L288p Nederweert)
|
wennen
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ē̜rdǝ pǫt (L288p Nederweert),
driekroonse pot:
drejkrūǝnsǝ pǫt (L288p Nederweert),
roompot:
rǫwmpǫt (L288p Nederweert),
uilespot:
ūlǝspǫt (L288p Nederweert)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
23315 |
aardmannetje (kabouter) |
aardmannetje:
êrtmenke (L288p Nederweert)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
aos (L288p Nederweert),
haast:
haost (L288p Nederweert, ...
L288p Nederweert),
roetenhaost (L288p Nederweert)
|
Aas (kaartspel). || Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] || Bij kaartspel. || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
19021 |
achterdocht |
achtergedacht:
achtergedecht (L288p Nederweert),
achtergedachten:
o aachtergedojgdje (L288p Nederweert)
|
achterdocht [SGV (1914)] || achterdocht, berekening, overweging
III-1-4
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
naastegang:
naostegang (L288p Nederweert)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|