e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelziekten aardappelziekte: ɛrpǝlzikdjǝ (Nederweert), krolziekte: krǫlziktjǝ (Nederweert) Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.] I-5
aardbei aardbeer: aerbieër (Nederweert), aerdbeer (Nederweert), èèrtbeer (Nederweert), êrdbeer (Nederweert) aardbei [SGV (1914)] || Hoe noemt u: aardbei (fragaria) - fam. rosaceae [N 71 (1975)] I-7
aardbeienvlaai aardberenvlaai: Syst. WBD  airdbeerevlaaj (Nederweert), èèrbeerevlaaj (Nederweert) Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)] III-2-3
aarde, grond aarde: êrt (Nederweert) aarde (grond) [SGV (1914)] III-4-4
aarden aarden: aârde (Nederweert) wennen III-1-4
aarden pot aarden pot: ē̜rdǝ pǫt (Nederweert), driekroonse pot: drejkrūǝnsǝ pǫt (Nederweert), roompot: rǫwmpǫt (Nederweert), uilespot: ūlǝspǫt (Nederweert) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aardmannetje (kabouter) aardmannetje: êrtmenke (Nederweert) aardmannetje [SGV (1914)] III-3-3
aas in het kaartspel aas: aos (Nederweert), haast: haost (Nederweert, ... ), roetenhaost (Nederweert) Aas (kaartspel). || Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] || Bij kaartspel. || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)] III-3-2
achterdocht achtergedacht: achtergedecht (Nederweert), achtergedachten: o aachtergedojgdje (Nederweert) achterdocht [SGV (1914)] || achterdocht, berekening, overweging III-1-4
achtereen, na elkaar naastegang: naostegang (Nederweert) achtereen, na elkaar III-4-4