33099 |
bussel geharkte aren |
vries:
vries (L288p Nederweert)
|
De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33131 |
bussel kort stro |
wis:
wɛs (L288p Nederweert)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bus (L288p Nederweert),
schob:
sxǫp (L288p Nederweert)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
nabuurman:
naoberman (L288p Nederweert)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuur:
ŏngere naober (L288p Nederweert)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
buurten:
wai gaon buurte (L288p Nederweert)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20238 |
buurten, aangaan, bezoeken |
aankomen:
aankoôme (L288p Nederweert),
buurten:
buurte (L288p Nederweert)
|
buurten, gezellig praten || een bezoek brengen
III-2-2
|
20014 |
camelia |
schone juffer:
schoeënjuffer (L288p Nederweert)
|
camelia
III-2-1
|
24604 |
canadapopulier |
belenboom:
baeleboum (L288p Nederweert),
beuk:
baok (L288p Nederweert),
canadas:
kannedas (L288p Nederweert),
? (canadees popul.)
kannedas (L288p Nederweert)
|
kanadas, canadese populier || populier (Populus) [DC 69 (1994)] || populier, canadese —
III-4-3
|
19671 |
canapé, sofa |
canapè:
kanəpē (L288p Nederweert)
|
canapé, soort sofa
III-2-1
|