e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dooier doren: dōrǝ (Nederweert) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doop doop: dūip (Nederweert) doop [SGV (1914)] III-3-3
doopjurkje doopkleed: dö.ypklɛ.it (Nederweert) doopkleed [RND] III-3-3
doopvont doopvont: doupvuntj (Nederweert), dö.ypfunt (Nederweert) doopvont [RND], [SGV (1914)] III-3-3
door elkaar, verward dooreen: doorein (Nederweert) dooreen [SGV (1914)] III-4-4
door zwangerschap gedwongen huwelijk moetje: mótje (Nederweert) meisje dat moet trouwen omdat het in verwachting is III-2-2
doorn, stekel doorn: doeëre (Nederweert), doorn (mv.): dĕŭr (Nederweert), dør (Nederweert), doorntje: deurke (Nederweert) doorn [SGV (1914)] || doornen [RND] || doorns [SGV (1914)] III-4-3
doornhaag doornenheg: duuërhek (Nederweert) doornhaag III-2-1
doornstruik bramenstruik: brie-emestroek (Nederweert) doornstruik [SGV (1914)] III-4-3
doorschieter doorgeschoten: dōrgǝsxōtǝ (Nederweert) Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.] I-5