18112 |
eksteroog |
egerstenoog:
ègerstenauch (L288p Nederweert)
|
likdoorn, eksteroog [SGV (1914)]
III-1-2
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
stik (L288p Nederweert)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
33797 |
elleboog |
bovenarm:
bōvǝnɛrǝm (L288p Nederweert),
elleboog:
ɛlǝbōx (L288p Nederweert)
|
Been dat de beweging van de bovenarm van de poot bevordert. Zie afbeelding 2.20. [N 8, 32.1 en 38.2]
I-9
|
18829 |
ellende (lijden) |
leed:
leît (L288p Nederweert)
|
leed, ellende
III-1-4
|
24504 |
els |
els:
ęls (L288p Nederweert),
ɛls (L288p Nederweert)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
19686 |
emmer |
emmer:
eͅi̯.mər (L288p Nederweert)
|
emmer
III-2-1
|
17703 |
endeldarm |
korte darm:
korte dèrm (L288p Nederweert)
|
endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
spekworm:
spekwôrrem (L288p Nederweert)
|
meikeverlarve
III-4-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
ingkel (L288p Nederweert)
|
enkel [SGV (1914)]
III-1-1
|
33605 |
enten |
enten:
ɛntə (L288p Nederweert),
loten:
loote (L288p Nederweert)
|
[RND 08] [SGV (1914)]
I-7
|