34305 |
gesneden mannelijk varken |
barg:
barx (L288p Nederweert),
berg:
bɛrx (L288p Nederweert)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
18254 |
gesp |
gasp:
gasp (L288p Nederweert)
|
Gesloten, vaak min of meer vierkant beugeltje, gewoonlijk met een al of niet aan een afzonderlijke spil zittende tong, aan het ene einde van een riem enz. bevestigd en waardoor het andere einde gestoken wordt, dat dan door de tong in de ring vastgehouden wordt (Van Dale, pag. 903). [N 62, 53; MW; monogr.]
II-7
|
33761 |
gespeend veulen |
gespeend veulen:
gǝspēntj vø̄lǝ (L288p Nederweert),
speenveulen:
spēnvø̄lǝ (L288p Nederweert)
|
Een veulen dat gespeend, niet meer gezoogd wordt. De ontwenning heeft tijdens de vierde of vijfde maand plaats. [N 8, 2b]
I-9
|
21319 |
getatewaal |
gestamel:
gestamel (L288p Nederweert)
|
getatewaal (gebrekkig spreken) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18828 |
getob; tobben |
gemartel:
gemertel (L288p Nederweert)
|
gemartel [SGV (1914)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
gətraowdə vraow (L288p Nederweert)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
getuge (L288p Nederweert)
|
getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21322 |
gevangenis |
gevangenis:
gevangenis (L288p Nederweert)
|
gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|
19743 |
gevel |
gevel:
gēͅvəl (L288p Nederweert)
|
gevel
III-2-1
|
17808 |
geven |
geven:
gaeve (L288p Nederweert)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|