e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L294p plaats=Neer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
linkerkant van het paard bij de hand: bi dǝ hantj (Neer) Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10] I-9
lip lip: løp (Neer) lip [RND] III-1-1
lisdodde duivelskluppel: -  duuvelsklöppel (Neer) lisdodde III-4-3
lispelen (slissen) lispelen: Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.  lispele (Neer) de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)] III-3-1
litteken litteken: lidteïken (Neer) Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] III-1-2
liturgische gewaden miskleren: miskleier (Neer) De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)] III-3-3
loeien van de koe in het algemeen beuken: bø̜̄kǝ (Neer) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loenje bekriem: bɛkrēm (Neer) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren lonken: lonke (Neer) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lof lof: s avonds  ət loͅf (Neer) het lof [RND] III-3-3