e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L294p plaats=Neer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moederloos veulen lepveulen: lępvø̜̄lǝ (Neer) Veulen dat met een melkfles grootgebracht wordt. [N 8, 6] I-9
moedig (zijn) durven: (‰).  hae durftj (Neer), niet bang: neet bang (Neer) moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] III-1-4
moeilijk vooruitkomen strompelen: strómpele (Neer) lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)] III-1-2
moeras broek: brōk (Neer), ven: vęn (Neer) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moerechte korf of kast gezonde bij: gezonde bij (Neer) Een korf of kast bijen die weer een al of niet bevruchte moer heeft. [N 63, 60b] II-6
moerkooitje moerkluis: moerkluis (Neer) Het huisje waarin de imker jonge, onbevruchte koninginnen in voorraad heeft. Het model varieert. De informant van L 246 zegt dat het vroeger van vlierenhout werd gemaakt. [N 63, 100a; Ge 37, 164; monogr.] II-6
moerloos moerloos: moerloos (Neer) Staat van een bijenvolk waarbij er geen koningin is. De imker zal er alles aan doen om deze moerloosheid zo spoedig mogelijk op te heffen. [N 63, 60a; Ge 37, 46] II-6
moestuinx hof: hōəf (Neer), hōͅf (Neer), moeshof: mōshōͅf (Neer) [N 05A (1964)] [N P (1966)] I-7
mof mof: móf (Neer) mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)] III-1-3
mok mot: mūt (Neer) Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.] I-9