e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L294p plaats=Neer

Overzicht

Gevonden: 3561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boordenknoopje kraagknoopje: kraagknûûpke (Neer) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
booromslag boorzwengel: bǭršweŋǝl (Neer), bǭržweŋǝl (Neer) Een C-vormige houten of metalen kruk waarmee bij de omslagboor een draaiende beweging aan het boorijzer wordt gegeven. Aan de bovenzijde is een leunknop aangebracht waarmee men tijdens het boren met de hand of met de borst druk kan uitoefenen op het boorijzer. Zie ook afb. 81 en het lemma ɛbooromslagɛ in Wld II.11, pag. 84. De omslagboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De klompenmaker boort er bijvoorbeeld koppelgaatjes mee in klompen. Zie voor de woordtypen boordrouw en borendrouw uit respectievelijk Kerkrade e.o. (Q 121) en Montzen (Q 253) ook RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄.' [N 33, 133; N 53, 161a; N 97, 110a; A 29a, 14a-14b; monogr.] II-12
boos kwaad: kwaod (Neer), lelijk getreden: lailik getrao (Neer), (getreden).  lailik getrae (Neer) boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4
bord telder: tejjer (Neer), Bord gebruikt bij het diner of lunch. Eine télder soep.  téjer (Neer) bord [Roukens 03 (1937)] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
borgen borg (zn.): börg (blieve) (Neer), op de pof: oppe pof (Neer) uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)] III-3-1
borrel drupje: dröpke (Neer) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] III-2-3
borrelen (van water) borrelen: borrele (Neer) door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)] III-4-4
borrelglaasje borrelglaasje: borrelglèèske (Neer) jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1
borstel schrobber: sjrübbers (Neer, ... ) borstel [DC 15 (1947)] || kwastachtige borstel [DC 15 (1947)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)] III-2-1
borstelig haar ruw haar: rŏĕĕhaor (Neer) borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] III-1-1