e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L294p plaats=Neer

Overzicht

Gevonden: 3561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een miskraam krijgen de kar slaat op: de ker sjleit op (Neer), de oven valt: (de oven valt)  de aove veltj (Neer) miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)] III-2-2
een pak slaag geven afdekselen: aafdeksele (Neer), afpriegelen: aafpruugele (Neer), afranselen: aafransele (Neer), afrossen: aafrosse (Neer), rossen: rosse (Neer), smeer geven: sjmaer gaeve (Neer, ... ) Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)] || slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)] III-1-2
een prijs vragen vragen (voor): waat vreugse dao vèùr (Neer) aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] III-3-1
een rad optrekken optrekken: optre̜kǝ (Neer) In het algemeen een wielband om de velg van een karwiel leggen. Zie ook de lemmata ɛbandenhaakɛ en ɛtrekhaakɛ.' [N G, 46c; A 42, 17 add.] II-11
een riek mest riek (mest): rēk (Neer) Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.] I-1
een spel kaarten spel: sjpeel (Neer) Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)] III-3-2
een stuk grond enten enten: ɛntǝ (Neer) Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33] I-1
een tol op de hand laten draaien kokkerel: koekerel (Neer) Een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen]. [N 88 (1982)] III-3-2
een veulen werpen veulen: vø̜̄lǝ (Neer) Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52] I-9
een voor afhakken, afscheppen afhakken: āfhakǝ (Neer), afscheppen: ãfšø̜pǝ (Neer), afsteken: āfštę̄kǝ (Neer) Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.] I-1