e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L294p plaats=Neer

Overzicht

Gevonden: 3561
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gelegerd bier lagerbier: lāgǝrbēr (Neer) Bier dat de nagisting heeft ondergaan. [N 35, 84; monogr.] II-2
gelijken (op) aan helpen denken: aan helpe dinke (Neer), gedenken: gedinke (Neer), gelijken: (ge)lieke (Neer), trekken op: trekke op (Neer) aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)] III-4-4
gelijkspelen aan zijn zaadje komen: aan zie zoe[u}tje kome (Neer) Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)] III-3-2
geluid van naderend onweer de hel komt mee: hel kom meetj (Neer), donderen: dondertj (Neer), lieve heertje kijft: (volkspedagogie).  leeve hairke kieftj (Neer) een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
gelukken goed gaan: good gegange (Neer), goed vergaan: good vergaon (Neer), lukken: lúkke (Neer) een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)] III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben bofzak: bofzak (Neer), zwijnen: zwijnen (Neer) iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)] III-1-4
gemakkelijk gemakkelijk: (ê).  gemaekkelik (Neer), licht: licht (Neer) geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] III-1-4
gemakkelijkste wijze; gemakkelijkst; gemakkelijk maken navenant: nao ven nandj (Neer), zich gemakkelijk maken: zich gemaekelik maake (Neer) de manier van handelen die het makkelijkst en aangenaamst is [pas] [N 85 (1981)] III-1-4
gemaskerd persoon vastelavondsgek: fasselaovesgek (Neer) Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)] III-3-2
gemeen laag: laeg (Neer), min: min∂ (Neer), (ê).  min∂ne (Neer) slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)] III-1-4