28429 |
kopspijlen |
kopstekken:
kopstɛkǝ (L294p Neer)
|
Van onderen spits bijgesneden spijlen. Door de kop van de korf worden op raatafstand een aantal van deze houten spijlen gestoken. Die spijlen worden van onderen spits bijgesneden omdat de bijen bij voorkeur hun ratenbouw aan een scherpe rand schijnen te beginnen. Wanneer de korfboer er dan nog met was een paar stukjes kunstraat of samengeknepen verse darrenraat aan vastlijmt, zijn de bijen meestal wel genegen althans hun eerste raten netjes in de kop in koude bouw te beginnen (De Roever, pag. 150). [N 63, 6a]
II-6
|
33092 |
korenmijt zetten |
zetten:
zętǝ (L294p Neer)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32536 |
korf |
korf:
kǫrǝf (L294p Neer)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
28410 |
korf met ronde kop |
brabantse korf:
brabantse korf (L294p Neer),
limburgse korf:
limburgse korf (L294p Neer)
|
Korf met een doorsnede van ± 40 cm bij een ongeveer gelijke hoogte. Een kenmerk is de ronde kop. [N 63, 3a; N 63, 3b]
II-6
|
28428 |
korfkrammen |
krammen:
(enk)
kram (L294p Neer)
|
IJzeren krammen. Met een paar van deze krammen of haken wordt het hoogsel of het onderzetstuk stevig aan de korf bevestigd. [N 63, 5d]
II-6
|
28602 |
korfmes |
korfmes:
korfmes (L294p Neer)
|
Mes waarmee de imker de raten opsnoeit. Wanneer hij honing wil oogsten zal hij hiermee alle of bijna alle raten uit de korf snijden. Volgens de informanten van L 289 en L 333 kan daarvoor ieder willekeurig mes gebruikt worden. Daarop wijzen ook de woordtypen gewoon mes en mes. Andere woordtypen wijzen op een bepaald soort mes. Het kan een schaapschaarmodel zijn (L 416), een langwerpig mes dat aan de onderkant rond gebogen is (L 210, 414), een spatelvormig mes (P 120) of een mes met zeer korte snede haaks aan een lange steel (Q 253). [N 63, 80c; N 63, 81c]
II-6
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernolletje:
eigen spellingsysteem
koekerNULLeske(s) (L294p Neer)
|
De kornoelje. Rode kornoelje; struik met witte bloemen en blauwzwarte bessen; 2-5 m hoog; takken aan de zonzijde purperrood en aan de schaduwkant groen (kroelie, kornoelje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25286 |
korrel, maat van 0,1 gram |
gewichtje:
(zie ook antwoord bij vraag 121; doormekaar gebruikt.
gewichtje (L294p Neer)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 0,1 gram [korrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17797 |
kort geknipt haar |
kast over de kop:
kas euvere kop (geknipt) (L294p Neer)
|
overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
18013 |
kortademig |
kort:
kort van aom (L294p Neer)
|
kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)]
III-1-2
|