20712 |
kruim |
kruim:
Syst. WBD
krōēṃ (L294p Neer),
krūūm (L294p Neer)
|
Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kruun (L294p Neer)
|
kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22476 |
kruis of munt |
kruis of munt:
kruuts of muntj (L294p Neer)
|
De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23203 |
kruisbeeld |
kruis:
kruuts (L294p Neer, ...
L294p Neer),
onzelieveheer:
(hae löptj mèt slivvenier veur op).
slivvenier (L294p Neer)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
31973 |
kruishout |
kruishout:
krȳtshǫwt (L294p Neer)
|
Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.]
II-12
|
22550 |
kruisjassen (kaartspel) |
kruisjassen:
kruusjasse (L294p Neer)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23314 |
kruisprocessie |
kruisprocessie (<lat.):
kry.tspərsesi (L294p Neer)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|
24380 |
kruisspin |
kruisspin:
kruutsspin (L294p Neer)
|
kruisspin, spin met wit kruis op de rug die radvormig web maakt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
23411 |
kruisweg |
kruisweg:
kruutswaeg (L294p Neer)
|
Het geheel van 14 kruiswegstaties in de kerk [kruu(t)swèèg, kruuswèg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23413 |
kruiswegstatie |
statie:
staties (L294p Neer)
|
Elk van de 14 afbeeldingen van Jezus kruisweg [statieoene, staties?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|