17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
geevel (L294p Neer),
gevel (L294p Neer),
kuit:
kuit (L294p Neer),
neus wie een klomp:
ein naas wie eine klòmp (L294p Neer),
zuipneus:
zoepnaas (L294p Neer)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
naasgaate (L294p Neer)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17698 |
nier |
nier:
neer (L294p Neer)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34149 |
niet bevrucht |
gust:
gø̜st (L294p Neer)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|
34154 |
niet drachtig |
gust:
gøst (L294p Neer)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
24716 |
niet gedijen |
het niet goed doen:
eigen spellingsysteem
duit het neet good! (L294p Neer),
niet aarden:
eigen spellingsysteem
neet aarde (L294p Neer)
|
Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18801 |
niet helder van geest |
dutselachtig:
(o.).
dotselegtig (L294p Neer)
|
niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20167 |
niet zindelijk |
nog niet droog:
nog neet dreug (L294p Neer),
nog niet proper:
nog neet praoper (L294p Neer)
|
onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18921 |
nietsnut |
niksnutter:
ei niksnutter (L294p Neer),
eine niksnutter (L294p Neer)
|
een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] || iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
nieuwe maan:
noew maon (L294p Neer)
|
schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|