20502 |
slikken |
doorslikken:
doorsjlikke (L294p Neer)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
goed bij:
good bie zeen (L294p Neer),
slim:
sjlum (L294p Neer),
vinnig:
vinnig (L294p Neer)
|
een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
fijn mens:
eine fiene miens (L294p Neer),
fijn persoon:
(peroan = persoon).
eine fiene persoan (L294p Neer),
slimme, een -:
sjlumme (L294p Neer)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28662 |
slingeren |
slingeren:
slingeren (L294p Neer)
|
Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.]
II-6
|
28661 |
slingerhoning |
slingerhoning:
slingerhoning (L294p Neer)
|
Honing die geoogst wordt door de raten in een toestel rond te laten slingeren, waardoor de honing uit de raten verwijderd wordt. [N 63, 116c; N 63, 115c; JG 1a; monogr.]
II-6
|
25072 |
slinken, minder worden |
verminderen:
vermindere (L294p Neer)
|
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18969 |
slinkse streken |
streken:
(in pejoratieve zin).
stjreeke (L294p Neer)
|
oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18228 |
slip |
slip:
sjlup (L294p Neer)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18538 |
slipjas: spotnamen |
billentikker:
billentikker (L294p Neer)
|
jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17948 |
sloffen |
sloffen:
sjloffe (L294p Neer)
|
sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|