17907 |
weggrissen |
ratsen:
ratse (L294p Neer)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
kwelen:
kwaele (L294p Neer)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
handwijsder:
handjwiesder (L294p Neer),
wegwijzer:
waegwiezer (L294p Neer)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
band:
bānjtj (L294p Neer),
gras:
grās (L294p Neer),
wei:
wē̜i̯ (L294p Neer),
węi̯ (L294p Neer)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
18902 |
weigerachtig |
weigerachtig:
weigeregtig (L294p Neer)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
węi̯ (L294p Neer)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
25677 |
weken |
weken:
węjkǝn (L294p Neer)
|
Het graan onder water houden teneinde kieming mogelijk te maken. De invuller uit P 180 merkt op dat dit weken een dag of drie duurt. [N 35, 9; N 35, 10; monogr.]
II-2
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
kalebas:
Van Dale: kalebas, kalbas, 5. Jan Kalebas, zie Jan.
kalbaas (L294p Neer),
muilenmaker:
moelemaeker (L294p Neer)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21790 |
welbespraakt zijn |
een goede muil aan zijn kop hebben:
haet ein goo moel aan ziene kop (L294p Neer),
goed muilen:
good moele (L294p Neer),
goed ter taal zijn:
good ter taal (L294p Neer)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24530 |
welig groeiend |
gelp:
eigen spellingsysteem
gelp (L294p Neer)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|