28491 |
bruidsvlucht |
bruidsvlucht:
bruidsvlucht (L294p Neer)
|
Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44]
II-6
|
28509 |
bruidszwerm |
zingende voorzwerm:
zingende voorzwerm (L294p Neer)
|
Een volk dat meezwermt bij de bruidsvlucht van een jonge koningin. [N 63, 37a; N 63, 37b; N 63, 29d; N 63, 29c]
II-6
|
21573 |
brutaal |
astrant:
astrant (L294p Neer, ...
L294p Neer),
frech (du.):
vrek (L294p Neer),
onbeschoft:
bubesjoeftj (L294p Neer)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
schuil:
sjoel (L294p Neer)
|
regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
būk (L294p Neer),
pens:
pens (L294p Neer)
|
Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9
|
17635 |
buik (spotnamen) |
pens:
pens (L294p Neer)
|
buik: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18139 |
buil op het hoofd |
bult:
böltj (L294p Neer)
|
buil op het hoofd [buts, buil] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33392 |
buitendeurtje van het varkenshok |
varkensdeur:
vɛrkǝs˱dø̄r (L294p Neer)
|
Het deurtje waardoor het varken de stal in en uit kan lopen. [N 5A, 60f]
I-6
|
20455 |
buitenechtelijk kind |
basterd:
basterd (L294p Neer),
voorkind:
veurkindj (L294p Neer)
|
een niet uit een wettelijk huwelijk geboren kind, buitenechtelijk kind [bastaard, speelkind, voorloper, voorkind] [N 86 (1981)]
III-2-2
|