e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neer

Overzicht

Gevonden: 3561

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterschijf knalschijf: knalšīf (Neer) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11
achterste keerstrook onderste voordel: øŋǝrstǝ [voordel] (Neer) De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5] I-1
achteruitgaan wijken: wieke (Neer) Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)] III-1-2
achteruittrappen slaan: šlǭn (Neer) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
achterwand achterbred: axtǝrbrē̜t (Neer) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
ademen ademen: aome (Neer) ademen [N 10a (1961)] III-1-1
ader ader: aor (Neer) ader [N 10a (1961)] III-1-1
afbijten van koninginnecellen dop bijten: dop bijten (Neer) Het verwijderen van overtollige koninginnecellen door het bijenvolk of de koningin zelf. [N 63, 65] II-6
afdingen pingelen: pinkele (Neer), viltsen: WNT: viltsch, vilsch. Van vilt (II) met -sch. Van den aard van of als van een vilt; vrekkig, gierig, schraperig.  velse (Neer) beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)] III-3-1
afgejaagd volk jager: jager (Neer), ję̄gǝr (Neer) Het door jagen verkregen volk bijen dat met de koningin in de jaagkorf is terechtgekomen. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 90; N 63, 88c; monogr.] II-6