23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kirkefmoer (Q019a Neerbeek)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
oŋǝrhām (Q019a Neerbeek)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
32696 |
ondiep |
dreeg:
dręi̯ (Q019a Neerbeek)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
32697 |
ondiep ploegen |
belken:
bęlkǝ (Q019a Neerbeek),
dreeg ploegen:
[dreeg ploegen] (Q019a Neerbeek)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
23246 |
ongelovige |
ongelovige:
ongluivige (Q019a Neerbeek)
|
Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23486 |
ongewijde aarde |
ongewijde grond:
ongewiejde gronjd (Q019a Neerbeek)
|
Het deel van het kerkhof dat vroeger diende als begraafplaats a) voor ongedoopt gestorven kinderen, b) evt. voor iemand die zelfmoord had gepleegd, c) evt. voor een gevonden maar niet geïdentificeerd lijk [ongewiejde èèrd, ...buiten de heg", verloren kerk [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20452 |
onkuis |
ontucht:
ontucht (Q019a Neerbeek)
|
onkuis, onzuiver, ontuchtig [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23974 |
onkuisaard |
smeerlap:
sjmeerlap (Q019a Neerbeek)
|
Onkuisaard, viezerik op sexueel gebied [smeerlap, vieze beest, vieze fannie]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23973 |
onkuisheid |
ontucht:
ontucht (Q019a Neerbeek)
|
Onkuisheid, onzuiverheid, ontuchtigheid [beesterij, zwijnerij]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onnuezele kènjer (Q019a Neerbeek),
Onnözele kinjer (Q019a Neerbeek)
|
28 december, herinneringsdag van de kindermoord in Bethlehem, Onnozele Kinderen [Onnüezele Kinger, Allerkinderdag, der Kinderdag]. [N 96C (1989)] || Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|