e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerbeek

Overzicht

Gevonden: 1219
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scapulier scapulier: sjableer (Neerbeek), sjappeleer (Neerbeek) Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)] III-3-3
scapuliermedaille scapuliermedaille (<fr.): sjappeleermedaalje (Neerbeek) Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)] III-3-3
schaalcollecte schaalcollecte: schaolkollekte (Neerbeek) Een schaalcollecte, een collecte voor een bijzonder doeleind, waarbij met neen open schaal werd rondgegaan [schaolkollekt?]. [N 96B (1989)] III-3-3
schaamte schaamte: sjèèmte (Neerbeek) Schaamte [schamte, schèmt. [N 96D (1989)] III-3-3
schaapsschaar schaap(s)scheer: šǭpšir (Neerbeek) Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.] I-12
schaatsen schaatsen: sjaatsen (Neerbeek) Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] III-3-2
schande schande: sjanj (Neerbeek) Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapenvet schapenvet: Syst. WBD  sjaopevèt (Neerbeek) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
scheepje voor de wierook scheepje: scheepke (Neerbeek) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
schei scheien: šęi̯ǝn (Neerbeek) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13