e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stoelpoot stumpel: het woord is verwant aan stiepel (meubelpoot)  stimpel (Neerglabbeek) de poot van een stoel III-2-1
stofblik blik: blek (Neerglabbeek) stofblik [ZND 21 (1936)] III-2-1
stofdoek stoflap: stoͅflap (Neerglabbeek), stoflommel: stòflòmmel (Neerglabbeek) Een doek waarmee er stof kan weggenomen worden || een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)] III-2-1
stok of twijg om een kind te straffen gors: znd 23, 60c;  gòrs (Neerglabbeek) stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)] III-2-2
stolp kaasstolp: kiêsstölp (Neerglabbeek, ... ) glazen klok waaronder kaas wordt bewaard || stolp III-2-1
stomdronken keizat: kejzaat (Neerglabbeek), schupzat: sjöpzaat (Neerglabbeek) straalbezopen III-2-3
stoot stoot: stīǝtǝ (Neerglabbeek) Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.] II-11
stootring as: as (Neerglabbeek) Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.] I-13
stop, tapkraan tap: tap (Neerglabbeek) De, volgens respondenten uit Horst (L 246), Broekhuizenvorst (L 0247), Venlo (L 271) en Beesel (L 300), van kurk vervaardigde stop, die ter afsluiting in het tapgat wordt geslagen. Wanneer het houten vat wordt aangeslagen, wordt de stop vervangen door een houten tapkraan. [A 36, 3d; monogr.] II-12
stoppeleinde van de schoof stok: stǫk (Neerglabbeek) De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4