e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troosten; troost moederen: Waat ich uich zag en diëj: doa hòlp gèè modere(n) aan  modere (Neerglabbeek) bemoederen, troosten III-1-4
trots groots: grīəts (Neerglabbeek), Ich bön bezinner griêts op di-j prestsie Loat dèè griêtse stinkerd mè luipe (meer pejoratieve bet.)  griêts (Neerglabbeek), wreed: Waat waas zi-j vriêd op hère nûwe velo  vriêd (Neerglabbeek) blij, trots || groots [ZND 24 (1937)] || grootsig, fier III-1-4
trotsheid grootsigheid: Zuu ein kaal kakmedam stikt òmmes vanne griêtsigheid  griêtsigheid (Neerglabbeek), hovaard: det kaal kakmadammeke stikt vannen huvaard (of: vanne huvèèrdigheid)  huvaard (Neerglabbeek) het laten blijken van het gevoel dat men méér is dan een ander(e) || hoogmoed III-1-4
tuieren tuieren: tiǝrǝn (Neerglabbeek) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11
tuierpaal staak: stāk (Neerglabbeek), tuier: tīr (Neerglabbeek) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11
tuin hof: hūəf (Neerglabbeek) hof [ZND 01 (1922)] III-2-1
tuinbonen paardsbonen: pèèrsbuun (Neerglabbeek) veldboon I-7
tuinkervel kervel: keͅ.rəvəl (Neerglabbeek) [Goossens 1b (1960)] I-7
tulband brioche (fr.): briosj (Neerglabbeek) tulbandkoek III-2-3
tweede klaversnede tweede schaar: tweede schaar (Neerglabbeek) Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.] I-5