| 20474 |
van hoge afkomst |
van hoge afkomst:
van hōēgə aafkomst (L367p Neerglabbeek)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
| 34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
ri.zǝlǝ (L367p Neerglabbeek),
rīzǝlǝn (L367p Neerglabbeek)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
| 17824 |
vangen |
vangen:
vangə (L367p Neerglabbeek)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
| 18808 |
vanzelfsprekend |
natuurlijk:
dɛt is natērlək (L367p Neerglabbeek)
|
Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
| 21254 |
varen |
varen:
vārə (L367p Neerglabbeek, ...
L367p Neerglabbeek)
|
varen [ZND m]
III-3-1
|
| 24518 |
varen (alg.) |
wauwelkruid:
wauwelkraut (L367p Neerglabbeek)
|
varenplant
III-4-3
|
| 34297 |
varken |
varken:
vɛ.rkǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
| 34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lou̯i̯.pǝr (L367p Neerglabbeek),
scheut:
šīǝ.t (L367p Neerglabbeek),
scheuteling:
šētęliŋ (L367p Neerglabbeek)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
| 34363 |
varkens mesten |
masten:
mastǝ (L367p Neerglabbeek)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 33359 |
varkensketel |
varkensketel:
vɛrǝkǝskɛtǝl (L367p Neerglabbeek)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|