e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L367p plaats=Neerglabbeek

Overzicht

Gevonden: 2098
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fokmerrie kweekmeer: kwēkmē̜.r (Neerglabbeek), veulensmeer: vīǝ.lǝsmē̜.r (Neerglabbeek) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9
fokzeug kweekzoog: kwēksūi̯ǝ.x (Neerglabbeek) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12
fopspeen fots: ontrondingsgebied???  fiets (Neerglabbeek), lots: syn. tuter  lòts (Neerglabbeek) fopspeen || fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)] III-2-2
framboos hennenbeer: hinnebiêre (Neerglabbeek) I-7
fruit, slechte kwaliteit kraatsel: kraatsel (Neerglabbeek) fruit, slecht, minderwaardig — I-7
futloze jongen lummel: liməl (Neerglabbeek) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
gaar gaar: gaar (Neerglabbeek) gaar III-2-3
galopperen viervoetig (lopen): vērvētǝx (Neerglabbeek) De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f] I-9
gang gang: gaŋk (Neerglabbeek), gedeelte van een woning Gank di-jn gank  gangk (Neerglabbeek) gang [ZND 01 (1922)] III-2-1
gans gans: gans (Neerglabbeek), gau̯s (Neerglabbeek) [A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.] I-12